Effecten toepassen : Belichtingseffecten toepassen
 
Belichtingseffecten toepassen
Met belichtingseffecten kunt u zonnestralen of lampen toepassen op een afbeelding.
Belangrijk! Deze effecten kunnen alleen worden toegepast op grijswaardenafbeeldingen en afbeeldingen met 16 miljoen kleuren (24 bits). Zie De kleurdiepte van een afbeelding uitbreiden voor meer informatie over het verhogen van de kleurdiepte van een afbeelding.
Lampen
Tabblad Bewerken 
Met het effect Lampen wordt een afbeelding verlicht door maximaal vijf lampen. U kunt de intensiteit, richting, kleur en bron van het licht instellen. U kunt het dialoogvenster Lampen openen door Effecten > Belichtingseffecten > Lampen te kiezen.
Het dialoogvenster Lampen bevat de volgende bedieningselementen:
Donkerheid — bepaalt de donkerheid van de niet-verlichte gebieden van de afbeelding.
Lichtbron — met deze knoppen kiest u de lampen die u wilt toepassen. U kunt ook klikken op de lichtstippen op de afbeelding in het deelvenster Voor.
Aan — hiermee kunt u afzonderlijke lampen aan- of uitzetten. Als u een lamp wilt uitschakelen, kunt u klikken op de knop van de lichtbron (of de lamp in het deelvenster Voor) en vervolgens het selectievakje Aan uitschakelen.
Kleur — hier kunt u een kleur kiezen voor de lamp. U kunt met de linkermuisknop klikken op het kleurvak om het dialoogvenster Kleur te openen of met de rechtermuisknop om het dialoogvenster Recente kleuren te openen.
Intensiteit — bepaalt de helderheid van de lamp.
Richting — bepaalt de richting van het licht. De naald wijst in de richting van de lichtbron, gemeten in rotatiegraden rond de cirkel. Als u de waarde wilt instellen sleept u de naald, klikt u in de cirkel, geeft u een getal op in het bedieningselement of klikt u op de lamp in het deelvenster Voor en versleept u de middelste arm.
Horizontaal — plaatst de lichtbron horizontaal. Voor elke lamp geeft de waarde 0 het midden van de afbeelding aan. Positieve waarden zorgen voor verplaatsing naar rechts en negatieve waarden zorgen voor verplaatsing naar links.
Verticaal — plaatst de lichtbron verticaal. Voor elke lamp geeft de waarde 0 het midden van de afbeelding aan. Positieve waarden zorgen voor verplaatsing omhoog en negatieve waarden zorgen voor verplaatsing omlaag.
Schaal — bepaalt de grootte van het afbeeldingsgebied dat door licht wordt bedekt.
Effenheid — bepaalt de effenheid van de overgang van het lichte gebied naar het donkere gebied aan de rand van de kegel. Bij een lagere instelling is de rand scherp. Door de waarde te verhogen ontstaat een meer geleidelijke overgang.
Kegelgrootte — bepaalt de breedte van het licht, of de kegelgrootte. Naarmate de waarde toeneemt tot maximaal 89, wordt de kegel breder. U kunt de breedte ook wijzigen door een van de hendels van de lichtbron in het deelvenster Voor te slepen.
Asymmetrie — maakt de asymmetrie langer of korter.
Zonnestraal
Tabblad Bewerken 
Met het effect Zonnestraal wordt het uiterlijk van een afbeelding en lichtbron gesimuleerd alsof de afbeelding wordt bekeken door een cameralens. U kunt de lichtbron, de hoeveelheid verspreid licht en de helderheid van de kransen of felle punten aanpassen. U kunt het dialoogvenster Zonnestraal openen door Effecten > Belichtingseffecten > Zonnestraal te kiezen.
Het dialoogvenster Zonnestraal bevat de volgende bedieningselementen:
Kleur — hier kunt u een kleur kiezen voor het effect. U kunt met de linkermuisknop klikken op het kleurvak om het dialoogvenster Kleur te openen of met de rechtermuisknop om het dialoogvenster Recente kleuren te openen.
Helderheid in het groepsvak Lichtpunt — bepaalt de kracht van de lichtbron.
Horizontaal — geeft de horizontale locatie van de lichtbron aan. Een warde van 0 komt overeen met uiterst links van de afbeelding, en een waarde van 100 komt overeen met uiterst rechts van de afbeelding. U kunt deze waarde ook instellen door het dradenkruis in het deelvenster Voor te verslepen.
Verticaal — geeft de verticale locatie van de lichtbron aan. U kunt deze waarde ook instellen door het dradenkruis in het deelvenster Voor te verslepen.
Dichtheid — bepaalt hoeveel lichtstralen van de lichtbron af stralen.
Helderheid in het groepsvak Stralen — bepaalt de lichtheid van de lichtstralen.
Helderheid in het groepsvak Cirkels — bepaalt de zichtbaarheid van de kransen of felle punten.