Vectorobjecten tekenen en bewerken : Raster- en vectorobjecten gebruiken
Raster- en vectorobjecten gebruiken
Wanneer u rasterobjecten tekent, verft u eigenlijk op een rasterlaag. Hoewel u een rasterobject op dezelfde manier maakt als een vectorobject, is het resultaat een vorm op pixelbasis. U kunt de pixels bewerken met rastergereedschappen.
Belangrijk! U kunt rasterobjecten alleen op rasterlagen tekenen. Als u een rasterobject op een vectorlaag tekent, wordt in Corel PaintShop Pro een nieuwe rasterlaag voor het object gemaakt.
De eigenschappen van een vectorobject — zoals de kleur van de omtrek en de vulling, de grootte en de locatie — kunt u heel gemakkelijk wijzigen. Verder kunt u de paden, contouren, lijnsegmenten en tekenpunten van vectorobjecten bewerken.
Belangrijk! U kunt vectorobjecten alleen op vectorlagen tekenen. Als u een vectorobject op een rasterlaag probeert te tekenen, wordt in Corel PaintShop Pro een nieuwe vectorlaag voor het vectorobject gemaakt.
Zie “Beginnen met een leeg doek” op pagina 51 voor meer informatie over vector- en rasterobjecten. Zie “Werken met tekst” op pagina 413 voor informatie over vectortekst, zwevende tekst en het selecteren van tekst.
De structuur van een vectorobject
Om vectorobjecten te kunnen begrijpen, moet u vertrouwd zijn met de volgende termen.
Object: — alles wat u met het gereedschap Pen of Basisvorm maakt. Elk object wordt vertegenwoordigd door een eigen grensvak. Een object heeft eigenschappen die u kunt wijzigen, zoals de lijnstijl en vulkleur. Elk object bevat één pad dat uit contouren en tekenpunten bestaat. Zie “Vectorobjecten uitlijnen, verdelen en schikken” op pagina 446 voor meer informatie.
Pad — bevat alle contouren in een object. De eigenschappen van het pad worden bepaald door de eigenschappen van het object. Een pad loopt van het beginpunt naar het eindpunt. Sommige paden zijn gesloten, wat inhoudt dat de begin- en eindpunten ervan identiek zijn.
Een voorbeeld van een gesloten pad
Een voorbeeld van een open pad
Contour — bevat minimaal één lijnsegment. Een contour kan open of gesloten zijn. Sommige contoureigenschappen worden bepaald door de eigenschappen van het object, bijvoorbeeld de lijnstijl, vulkleur en anti-aliasing.
Tekenpunt — een punt op een pad of contour waarmee u de vorm kunt definiëren. Zie “Werken met tekenpunten” op pagina 440 voor meer informatie over tekenpunten.
Een voorbeeld van een contour
Lijnsegment — de rechte of gebogen lijn tussen twee tekenpunten. Zie “Lijnen trekken” op pagina 454 voor meer informatie.